De Holocaust gaat nooit voorbij

Holocaust-overlevenden

Als dertienjarige wordt Shimon Eyal van zijn ouders gescheiden. Zo'n tachtig jaar later beschrijft hij de hunkering en het verdriet van het kind dat hij is gebleven.

Parijs, 1944. Eerst overleefden we de massale arrestaties en gevangenneming in de Velodrome d’Hiver. Daarna overleefden we de dagelijkse aanhoudingen op straat en het verraad door goede Fransen. We overleefden de plicht om de gele ster te dragen, de beschimpingen ‘vuile Jood’, en de vernedering om in het riool te moeten duiken als een Duitser voorbijloopt.

Ik ben 13 en ga uit angst voor de Franse milities al maanden niet meer naar school. Mijn moeder bereidt me voor dat ze me met een valse naam en valse papieren op een kostschool willen onderbrengen, en me zo willen redden. We waren kinderen en volwassenen tegelijk. Ons begrip was volwassen, maar in onze behoeften waren we kinderen, hunkerend naar de aanwezigheid en warmte van de ouders.

Ik was de jongste van drie, een ondeugend en levenslustig kind in een middenstandgezin, door iedereen geliefd. De vooroorlogse jaren waren gezellig en geborgen. Ik had een gelukkige jeugd. Ik kon goed pianospelen en was trots op zo’n geschenk van God, dat lang niet iedereen krijgt. Tijdens de oorlog had ik ook reden om trots te zijn. Op mijn ouders, die Joodse kinderen opvingen van wie de ouders waren opgepakt. Op vrijdag haalden we ze op in de synagoge, en op zaterdagavond brachten weer ze terug. Iedere week andere kinderen. Ook stuurden mijn ouders me op pad met pannen voedsel voor behoeftige gezinnen, en gaven opdracht niet te zeggen wie de afzender was, zodat de ontvangers geen dankbaarheid hoefden te tonen. Zo waren mijn ouders, en zo was ons gezin.

Die eerste nacht op kostschool was er een van grote eenzaamheid en onophoudelijk huilen. Ikvoelde het gemis van menselijke warmte, de duisternis van de nacht, de eenzaamheid bij het ochtendgloren. Weten dat je alleen bent in een vijandelijke wereld, dat je voor iedereen moet verbergen dat je Jood bent en een verbond met God bent aangegaan. Voortdurend toneelspelen en alle dagen liegen over een afkomst waarop je zo trots was. Alles mag, behalve jezelf zijn.

Eind juli ’44 volgen de invasie en de gevechten. De geallieerden naderen de kostschool. Mijn broer brengt me naar Parijs, waar de nazi's nog steeds de dienst uitmaken. Iets later de bevrijding. Van het ene moment op het andere behoort iedereen opeens tot de ondergrondse, zelfs degenen die een dag daarvoor nog Joden aanhielden, Vichysteunden en de rassenwetten.

In 1945 druppelen berichten binnen over vernietigingskampen van de nazi’s, over de erbarmelijke omstandigheden, over muselmannen die al het menselijke verloren, en ik bid dat mijn ouders direct na aankomst in het vernietigingskamp stierven.

Een zolderkamer klinkt heel romantisch, maar op de mijne was het in de zomer warm en vochtig,en in de winter drong de kou tot in je botten, terwijl je je moest wassen bij een kraan waaruit alleen koud water kwam, naast de toiletten die stinken. Je bent twintig, dan ben je dertig, en van die tien jaar blijft geen enkele herinnering dan de eenzaamheid. De beste jaren zijn je ontstolen.

In 1961 stelt een oom van moederskant die in Israel woont voor dat ik het land kom bezoeken. De familie ontvangt me hartelijk en liefdevol. De zoon van hun zus Rachel ben ik, maar welke band heb ik met deze mensen? De oorlog ging aan hen voorbij, hun kinderen groeiden op zoals kinderen moeten opgroeien, zonder wetenschap van de Holocaust.

Een paar jaar later brengt het positieve antwoord op een sollicitatie die ik nooit heb gestuurd ons van Beersjeva naar het centrum van het land. Van een kleine ambtenaar word ik een autoriteit. Het lukt me om mezelf te bewijzen. Dat is de wraak op Hitler en de nazi's, die er niet in slaagden om mij te vernietigen. Ik beland op een plek die me in staat stelt een bijdrage te leveren aan de Joodse staat. Ook dat brengt een gevoel van trots.

Ik ben 86. Alle gedachten die ik diep wegstopte, komen naar buiten. Ik ben niet langer beschermd. Ik beleef de aankomst van mijn ouders in Auschwitz op 25 januari 1944 om 13.30 uur, bij een temperatuur van minus 20 graden, na vijf dagen veewagen, zonder eten en drinken. Ik heb hulp nodig. Geluidloos schreeuw ik het dag en nacht uit.

Ik ben 90 en tegelijkertijd het dertienjarige kind dat gevoelig is voor alles. Ik leef het verleden. In gedachten ben ik bij mijn ouders, die vijf dagen in de overvolle beestenwagen, met de vreselijke stank, de honger en dorst, de doden en zij die zelf ook gaan sterven. Ik ben een toeschouwer in de trein en voel het lijden.

De Holocaust is niet en gaat nooit voorbij.

 

 

מאת
Shimon Eyal
תודה רבה לך!
אופס... משהו השתבש בשליחת התגובה. נסו שוב מאוחר יותר
Terug