Begin dit jaar zijn de Stichting Platform Israel (SPI) en de Stichting Collectieve Marorgelden (SCMI) opgeheven, die beide werden opgericht voor de verdeling van de Marorgelden in Israel. Het geld is op en het kantoor kan dicht. Awraham Roet, vanaf het begin betrokken bij de teruggave van de Joodse tegoeden, denkt dat de restitutie een positieve invloed heeft gehad. Niet alleen op de organisaties en instellingen die dankzij de financiele steun konden overleven of zelfs groeien, maar ook op de publieke opinie.
,,Toen we met de onderhandelingen begonnen, werden we gewaarschuwd dat ze anti-Joodse gevoelens zouden kunnen oproepen. Maar juist het omgekeerde is waar'', zegt Roet. Het bewustzijn is groter dan ooit, over de geschiedenis van de Sjoa in Nederland wordt meer geschreven dan ooit, en er is meer begrip voor de Joodse ervaring dan ooit. Je hebt geen dorp zo klein, of er staat wel een monument voor de plaatselijke Joodse slachtoffers.''
Dat komt volgens Roet mede door de opkomst van een nieuwe generatie bestuurders. Roet: ,,Niet alleen de overlevenden sterven uit, maar ook de toenmalige onverschilligen, de collaborateurs en de oorlogsmisdadigers. De huidige generatie heeft geen directe band met de oorlog en kijkt veel afstandelijker naar het Nederlandse optreden. Het is waar, je hoort ook over groeiend antisemitisme, maar ik zie nieuwe beleidsmakers aan het roer met een groot gevoel van rechtvaardigheid. Op de nationale herdenking op de Dam, in mei 2020, keurde koning Willem Alexander hardop de vlucht van zijn overgrootmoeder Wilhelmina naar Engeland af. Net als zijn leeftijdsgenoten is de koning niet bang om kritisch te zijn, te erkennen dat Nederland fout was, of in ieder geval niet genoeg heeft gedaan.''
Het vraagstuk van geroofde Joodse eigendommen werd midden jaren '90 aan het rollen gebracht, toen de World Jewish Congres (WJC) bij de Zwitserse banken aanklopte vanwege zogenaamde 'slapende rekeningen'. Tijdens het nazi-bewind deponeerden talloze Joodse vervolgden hun kapitaal en waardevolle bezittingen in Zwitserland. De nabestaanden van vermoorde rekeninghouders waren daarvan vaak niet op de hoogte, of ze kregen van de Zwitsers geen toegang tot de eigendommen.
Als resultaat van de internationale deining die volgde, werden ook in Nederland commissies in het leven geroepen die zich bezighielden met onbeheerde Joodse nalatenschappen en restitutie. Het leidde tot onderhandelingen van de Joodse gemeenschap met de overheid, en later ook met de financiele instituten: de banken, verzekeraars en de beurs.
Awraham Roet, ingewijd in de materie, werd namens de Nederlands-Joodse organisaties in Israel bij het overleg betrokken.
,,Dankzij mijn lidmaatschap van de WJC, als afgevaardigde van Israel, had ik inzicht in hoeveel geld in Zwitserland was geroofd. Dat maakte me benieuwd naar de situatie in Nederland'', vertelt Roet. ,,Mijn persoonlijk gevoel was en is dat de Joodse gemeenschap in Nederland groot onrecht is aangedaan, en dat Nederland de Joden in en na de oorlog slecht heeft behandeld. Ik ging net met pensioen. In plaats van zomaar getallen te schreeuwen, ben ik met een aantal onderzoekers aan de slag gegaan en hebben we zoveel mogelijk feiten boven tafel gehaald.''
Roet beschikte over kennis van zaken, hij stelde zich onafhankelijk op tegenover de Nederlandse regering en instanties, en hij is geen man van compromissen. Met deze eigenschappen beinvloedde hij kennelijk de gang van zaken. Het teruggegeven bedrag bedroeg uiteindelijk bijna 350 miljoen euro. Daarvan werd 80 procent bestemd voor individuele uitkeringen, en 20 procent voor collectieve voorzieningen. Van het bedrag voor de collectieve voorzieningen werd 74 procent in Nederland besteed, en 26 procent in Israel.
Roet: ,,De Nederlandse Joden dachten dat de Israelische Nederlanders dat niet zelf konden verdelen, maar wij stonden op onze onafhankelijkheid en hebben voor de uitvoering van de Marorgelden eerst de SPI opgericht, waarin alle Nederlandse organisaties in Israel waren vertegenwoordigd. Daarna heeft de SPI de SCMI opgericht, waarvan de leden de aanvragen voor subsidie beoordeelden.
Tot 2012 was Roet voorzitter van de SPI. Niet iedereen was tevreden over zijn optreden. ,,Sommige mensen, die dachten dat ik niet kon rekenen, zijn na mijn aftreden een grote campagne begonnen. Ze beweerden dat alle mogelijke gelden zijn verdwenen'', aldus Roet. ,,Naar die beschuldigingen is allereerst vanuit Nederland onderzoek gedaan, daarna is een bekende Israelische accountant ingeschakeld, en tenslotte heeft de Israelische rechtbank de administratie bekeken. De conclusie was drie keer dezelfde: niets aan de hand, alles keurig in orde. Het eigenaardige is dat diezelfde klagers aan de laatste onderzoekers hardop hebben verklaard dat ze begrijpen dat ze de zaken verkeerd hebben ingeschat.''
Intussen heeft Roet zich ook ingezet voor onderzoek naar Nederlands geld dat tot aan de Tweede Wereldoorlog in Palestina werd geinvesteerd, en hij is betrokken bij de voortgaande onderhandelingen met de Nederlandse Spoorwegen. Maar de tijd om op de lauweren te rusten, is nog niet gekomen, vindt Roet. De 93-jarige heeft nog flink wat opdrachten op zijn lijstje staan, om te beginnen het geroofde onroerend goed, de geroofde kunst en geroofde diamanten, drie gebieden die twintig jaar geleden bij gebrek aan gegevens niet in de onderhandelingen zijn meegenomen.
Roet: ,,Met diamanten zijn de gekste dingen gebeurd. Het is een terrein dat we nog steeds onderzoeken, maar ik verwacht niet dat we veel resultaat zullen bereiken.
,,Wat het onroerend goed betreft, in Nederland was 5 procent van de landbouwgrond en 2 procent van de bebouwde grond in Joodse handen, en in de provincies Groningen, Friesland en Brabant lag het percentage aanzienlijk hoger dan gemiddeld. Waarom daar? In die provincies had je veel Joodse slagers, die in de crisisjaren geld leenden aan de boeren die hen van vee voorzagen. Als onderpand kregen ze vaak stukken grond. Duizenden van die boeren zijn na de oorlog naar Australie, Canada of elders vertrokken. Cooperatieven hebben hun grond voor een appel en een ei overgenomen, en van restitutie was geen sprake.''
En dan de kunst. Vooroorlogs Joods Nederland herbergde een rijke verzameling waardevolle kunst, zegt Roet, maar de inventarisatie ontbreekt. Als de firma Puls Joodse woningen kwam leeghalen, schreven de beambten precies opwat ze meenamen. Ieder lepeltje en ieder kopje werd geregistreerd. Maar ging het om kunst, dan werden alleen aantallen genoteerd, zonder beschrijving.
Het Rijksmuseum erkent dat ze misschien wel duizenden voorwerpen van Joden in depot hebben
Roet: ,,Mijn grootvader had een groot huis aan de Herengracht, met prachtige schilderijen aan de muur. Maar wat er precies hing, daar heb ik heb geen notie van. Veel kunst kan daarom niet worden geclaimd. Je zou willen dat de huidige eigenaren, niet alleen particulieren, maar ook musea en de overheid, eens grondig hun collectie doornemen. Het Rijksmuseum bijvoorbeeld erkent dat ze misschien wel duizenden voorwerpen van Joden in depot hebben, maar er is nooit een behoorlijk rapport verschenen.''
,,Intussen blijft onze eis dat alle geroofde Joodse kunst in beheer aan de Joodse gemeenschap wordt teruggegeven uiteraard van kracht.''
En dan is er nog een laatste punt dat Roet dwarszit, en dat betreft zijn geboortestad Amsterdam. Als je rondloopt op het Waterlooplein, zegt hij, heb je geen idee dat je je in het centrum van de voormalige Jodenbuurt bevindt. Roet: ,,Ze noemen het wel het 'Joods Cultureel Kwartier', maar behalve een streep tekst op de grond bij het voormalige Joodse jongensweeshuis zie je niks en weet je niks over de geschiedenis van die en andere buurten in de stad. Daarover ben ik begonnen.''